De hele wereld huilt mee met de familie Nouri, hoorde ik Barbara Barend deze week zeggen. Persoonlijk denk ik dat dát wat overdreven is, maar ik begreep wat ze bedoelde en ik voelde met haar mee.
Iedereen houdt van Appie. Het Amsterdamse schoffie dat het voetbalvak, zoals Cruijff, op straat leerde. Appie kon toveren met zijn rechterbeen. Buiten het veld pakte hij iedereen in met zijn ogen en zijn lach. Appie werd een ster, maar bleef een schoffie. Keurig ondeugend. Heerlijk ontwapenend. Als Appie met z’n vrienden op vakantie ging, nam hij zijn vader mee. Voor de zekerheid, mocht hij in de verleiding komen om gekke dingen te doen. Want Appie mocht dan klein zijn, hij zou de grootste worden.
In de bloei van zijn carrière zakte hij vorige week in elkaar op zijn geliefde gras. Twintig lentes jong. Nu ligt Appie als een kasplantje in het AMC. Vervlogen hoop in bange voetbaldagen. Een jongensboek dat veel te vroeg is gesloten.
Omdat iedereen van Appie houdt, stroomde het lege trapveldje voor zijn ouderlijk huis in Amsterdam vrijdag vol met vrienden. Rijen dik stonden ze daar met tranen in de ogen. Blank, zwart, geel en bruin. Ze hielden elkaar vast en baden tegen beter weten in.
Nu vaststaat dat hij niet meer terugkeert op de velden, kent zijn populariteit geen grenzen meer en blijkt Appie veel meer te zijn dan een begenadigd voetbaltalent. Hij staat voor de samenleving zoals we die ooit voor ogen hadden. Een land waarin alle kleuren samensmelten. Zijn eigen naamsverandering zegt in dezen genoeg. Abdelhak Nouri werd Appie Nouri. Marokkaan. Nederlander. Whatever. Gewoon een van ons.