We staan bij een riviertje aan de voet van een imposante berg. De zon kent geen genade, het is broeierig warm. We zijn met z’n tienen. Nederlanders, Fransen, Duitsers en Belgen. Het zweet drupt van m’n voorhoofd als ik mijn wetsuit aantrek. Ik kijk omhoog en vraag me af waarom ik vrijwillig kennis ga maken met canyoning, een sport waarbij je door een kloof de loop van de rivier volgt. Twee uur lang zwemmen, klauteren en roetsjen over spekgladde rotsen. Het rubberen pak zit zo strak dat ademen een sport op zich is. Maar ik heb ‘ja’ gezegd en na het startsein van de instructeur is er geen weg meer terug.
Ik spring in het ijskoude rivierwater en voel dat het mis is. Mijn blaas is niet opgewassen tegen een temperatuurverschil van 30 graden. Ik plas. En plas. En plas. In mijn rubberen pak. Opluchting maakt plaats voor afschuw als ik besef dat mijn urine de komende twee uur met me mee op avontuur gaat. De instructeur vraagt hoe het met me gaat. Ik steek mijn duim omhoog en lach. Voor de vorm. In werkelijkheid hoor ik bij iedere beweging mijn plas klotsen.
Terug op de oever volgt de ontknoping. Het rubberen pak mag weer uit. Ik zoek een rustig plaatsje, kijk schichtig om me heen en trek aan de rits. Terwijl de opgekropte aroma mijn neusvleugels bereikt, zie ik de volgende groep alweer klaar staan. Ik geef mijn pak aan een Duitser. ‘Viel Spaß.’