Soms gebeurt het, je kunt er niets tegen doen. Je luistert naar een verhaal, begint te lachen en kunt niet meer stoppen. Je moet zo hard lachen dat de tranen over je wangen rollen en je buik zo heftig op en neer schudt dat je bijna stikt. Meestal gaan lachbuien nergens over, maar dat zijn juist de mooiste. Je lacht om de woorden die je hoort, maar vooral om het beeld dat ze oproepen. Je ziet het gebeuren.
Afgelopen weekend had ik zo’n onvervalste lachstuip. Een vriend vertelde me vol overgave over die keer dat hij op weg naar zijn werk vaststond in de file toen zijn buik begon te rommelen. Iedere zin die volgde, was raak.
De onrust die hem overmeesterde toen hij merkte dat het niet alleen lucht was wat zich ophoopte. Het heen en weer gewip in de auto. De fysieke en geestelijke worsteling om de sluitspier dicht te houden. De zoektocht naar een A4-tje dat voor wc-papier kon doorgaan. Het besluit om de auto te verlaten. Het sprongetje over de vangrail. De ontlading in de berm, gevolgd door een intens gevoel van schaamte toen hij zijn broek weer optrok en zag hoe enkele tientallen filegenoten zijn finest moment vanuit de auto meevierden.
Bij verhalen met zoveel verbeeldingskracht kun je me wegdragen. Zachtjes grinniken is luidkeels hinniken geworden. Happend naar adem smeek ik m’n vriend om te stoppen met praten. Maar hij kent geen genade. Het toetje moet nog komen. Te laat aangekomen op zijn werk durfde hij niet direct aan te schuiven bij zijn collega’s in de vergaderruimte. Of zoals hij naderhand zelf aangaf: “Omdat de mouw van mijn blouse bruin was, ben ik toch eerst maar even naar de wc gegaan.”
Geef een reactie