Op de parkeerplaats staan drie koffers. Ernaast het gezin. Of wat daar nog van over is. Een vader met twee kleine kinderen, net uit de bus gestapt. De jongen huilt. Het meisje streelt haar pop. De vader kijkt strak voor zich uit.
Het is geen fictie. Dit is wat ik vanmorgen zag toen ik uit mijn auto stapte bij het aanmeldcentrum van het AZC in Budel. Nog geen zeven kilometer van mijn warme, knusse huis arriveert bijna dagelijks een touringcar met vluchtelingen. Mannen, vrouwen en kinderen die hier in Brabant de asielprocedure ingaan.
Ik had voor mijn werk een afspraak bij de IND, de Immigratie- en Naturalisatie Dienst die onderzoekt waar deze mensen vandaan komen en of de situatie in hun land van herkomst wel een verblijfsvergunning rechtvaardigt. De manager van de IND vertelde over de aanmeldstraat. Over capaciteitsproblemen die de procedure vertragen. En over overlast van een klein groepje ‘veiligelanders’ die het voor de rest verzieken. Zij die geen kans maken op een verblijfsstatus omdat het in eigen land veilig (genoeg) is.
Het vluchtelingenvraagstuk kreeg vanochtend een gezicht. De hele dag zie ik al drie koffers staan. Ernaast die vader met zijn twee kinderen. Die lege ogen die het ergste doen vermoeden. Was mama al dood toen ze op de vlucht sloegen of zijn ze haar onderweg kwijtgeraakt? Laten we optimistisch blijven. Misschien leeft ze nog en wordt het gezin straks als de oorlog voorbij is weer herenigd. Ik ken ze niet. Maar ik hoop het zo.
Geef een reactie