‘Wat is het domste wat je ooit hebt gedaan?’, vraagt een vriend.
De vraag is nog niet gesteld of ik lig weer gestrekt, daarbuiten op de parkeerplaats bij Dancing Madeira in Nederweert. ‘Jouw favoriete swingpaleis’, zoals de populaire dj in de jaren tachtig tijd predikte. Persoonlijk heb ik er nooit geswingd. Het enige wat ik bij Madeira deed was slootwater – lees Budels Bier – drinken voor een gulden zestig, meisjes kijken en zo stoer mogelijk rook uitblazen. Als een meisje terugkeek, stapte ik op haar af en maakten we een ommetje in het nabijgelegen park. Op topavonden twee ommetjes. Het was in datzelfde park dat ik ontdekte dat ik met mijn tong meer kon dan eten doorslikken.
Die bewuste zomeravond in 1995 hangt er een ander soort spanning in de lucht. Het is broeierig warm. Ik heb tot tien uur ’s avonds gewerkt als magazijnmedewerker, nauwelijks gegeten en zet het eenmaal binnen op een onvervalst zuipen. En of het zo moet zijn, is daar ineens die vage bekende van wie ik weet dat hij wekelijks meer joints rookt dan boterhammen eet. ‘Wil je ook een keer proberen?’, vraagt hij. Ik knik. Geen idee waarom, maar ik knik. Terwijl ik achter hem aanloop richting de parkeerplaats voel ik de adrenaline door m’n aderen stromen.
En daar zitten we dan, buiten op de motorkap. Hij doet voor hoe het moet en ik doe ‘m na. Diep inhaleren, tien tellen vasthouden en langzaam uitblazen. Het ritueel herhaalt zich drie keer. ‘Ik voel niets, ik voel niets’, roep ik triomfantelijk, alsof ik zojuist de beslissende penalty in de Champions League-finale heb gescoord. Daarna rol ik van de motorkap. Ik sta op, zak weer in elkaar en kruip naar het struikgewas. En daar blijf ik liggen. Ik voel het hart in m’n keel kloppen. Hoor bekende stemmen, zie vertrouwde gezichten, maar kan niet meer op hun namen komen.
Halverwege de nacht keert het gevoel langzaam terug in mijn armen en benen. Ondersteund door een goede vriendin strompel ik naar huis, waar ik plaatsneem op de oprit. Nadat ik de inhoud van mijn maag in de coniferenhaag heb achtergelaten, verzamel ik moed voor de laatste en zwaarste missie. Mijn nest bereiken zonder mijn ouders wakker te maken. Tergend langzaam draai ik de sleutel in het sleutelgat en sluip ik als een kat naar boven. En daar zit mijn vader, op de wc. ‘Je bent laat’, klinkt het slaperig. Ik probeer zo nuchter mogelijk te reageren. ‘Was erg gezellig. Ben moe, lekker slapen pap.’
Als ik doorloop naar mijn slaapkamer, hoor ik ‘m fluisteren. ‘Hey, kom eens terug!’
Ai!
Ik loop de badkamer in.
‘Wat is er met jou gebeurd?’
‘Hoezo?’
‘Kijk eens in de spiegel.’
Het duurt even voor ik begrijp wat ik zie. Een roodgekleurde wrattenversie van mezelf. Het resultaat van drie uur bivakkeren tussen de brandnetels. ‘Van m’n fiets gevallen’, zeg ik tegen m’n vader. ‘Tuuuuuurlijk, we hebben het er morgen nog wel over.’
Nog natrillend van de schrik kruip ik in mijn nest. En ik weet het dan al zeker: dit was het domste wat ik ooit heb gedaan.
Geef een reactie